Sneeuwgors (Plectrophenax nivalis)
Sneeuwgorzen zijn in Nederland alleen op stranden en in duinen te zien. Kwade Hoek (ZH), 2 januari 2013.
Orde:
Zangvogels (Passeriformes)
Familie:
Gorzen (Emberizidae)
Lengte: 15,5-18 cm
Sneeuwgorzen zijn wintergasten uit het hoge noorden, die in groepen van enkele tot tientallen vogels Nederland aandoen. Ze zijn dan sterk gebonden aan de kust. Ze zijn te zien op stranden, of in de eerste duinenrijen.
Dit is bijna het tegenovergestelde van waar ze 's zomers broeden.
De broedgebieden zijn vaak hooggelegen plekken in het noorden: berghellingen, rotskliffen langs de kust, of rotsige gebieden boven de boomgrens.
Het zijn zeer onopvallende vogels, die niet erg schuw zijn. Bij een rustige benadering zijn sneeuwgorzen tot op korte afstand te bekijken. De moeilijkheid is dat ze vaak moeilijk te zien zijn, en dat er al snel een vogel heel dichtbij zit die je over het hoofd ziet. Als die ene vogel opvliegt, gaat de rest meestal mee. Soms blijven er enkele vogels achter die zo druk bezig waren, dat het opvliegen van de rest hen totaal ontgaan is.
Een mannetje is in de zomer voor het grootste deel helder wit, met een bruine rug en zwarte vleugelpunten. Bij een zittende vogel zijn de vleugelpunten op de rug gevouwen, waardoor een zittende sneeuwgors er zwart-wit uitziet. Bij het vrouwtje zijn 's zomers de vleugelpunten en de rug donkerbruin. De kop heeft een lichtbruine tekening. In de winter hebben alle kleden een lichtbruine tekening op de rug, de kop en de vleugelpunten. Bij vrouwtjes is minder wit op de vleugel te zien dan bij mannetjes.
Zangvogels (Passeriformes)
Familie:
Gorzen (Emberizidae)
Lengte: 15,5-18 cm
Sneeuwgorzen zijn wintergasten uit het hoge noorden, die in groepen van enkele tot tientallen vogels Nederland aandoen. Ze zijn dan sterk gebonden aan de kust. Ze zijn te zien op stranden, of in de eerste duinenrijen.
Dit is bijna het tegenovergestelde van waar ze 's zomers broeden.
De broedgebieden zijn vaak hooggelegen plekken in het noorden: berghellingen, rotskliffen langs de kust, of rotsige gebieden boven de boomgrens.
Het zijn zeer onopvallende vogels, die niet erg schuw zijn. Bij een rustige benadering zijn sneeuwgorzen tot op korte afstand te bekijken. De moeilijkheid is dat ze vaak moeilijk te zien zijn, en dat er al snel een vogel heel dichtbij zit die je over het hoofd ziet. Als die ene vogel opvliegt, gaat de rest meestal mee. Soms blijven er enkele vogels achter die zo druk bezig waren, dat het opvliegen van de rest hen totaal ontgaan is.
Een mannetje is in de zomer voor het grootste deel helder wit, met een bruine rug en zwarte vleugelpunten. Bij een zittende vogel zijn de vleugelpunten op de rug gevouwen, waardoor een zittende sneeuwgors er zwart-wit uitziet. Bij het vrouwtje zijn 's zomers de vleugelpunten en de rug donkerbruin. De kop heeft een lichtbruine tekening. In de winter hebben alle kleden een lichtbruine tekening op de rug, de kop en de vleugelpunten. Bij vrouwtjes is minder wit op de vleugel te zien dan bij mannetjes.